1.
't Was Pinksteren. Wij wilden op de fiets
naar 'maakt niet uit'. Wij hadden al zoveel
gezien, pas Waterland nog en het Gooi.
Geen zin in 't strand? Dan maar naar Ouderkerk.
Kaarten erbij, 'Zuidwest van Amsterdam'
en ook 'Noordoost van Leiden', want de dag
strekte zich als een lange leegte uit.
2.
Alsof een tekst gezocht werd in Gods Woord,
zweefde je vinger, maar ik keek wel mee
toen hij bij Leimuiden terechtkwam in
het groen, juist op Groote Heilige Geest-
polder, hoezo dus 'maakt niet uit', dit was
ons doel vandaag, 't was Pinksteren of niet.
De Amstel langs, de stille kant, zo goed
bereikbaar sinds een jaar of wat, een brug
verbindt de opgestoken vingers van
de stadsrand met botenhuis, volkstuinen,
de Omval zeg maar met Amstelglorie.
Grijs en zwaar in de lucht dreigde onweer,
maar de rivier lag licht, en wees de weg
voorlopig, langs wedstrijdhengelaars en
luie jachtjes aan de wal, het Kalfje
aan de overkant nog dicht, straks molen
en begraafplaats, waarover iemand schreef
dat daar zijn fiets de lucht in wou. Even
nog niet nu, want ons doel was duidelijk
geen luchtfietserij maar, hijgend desnoods,
langs Nes, Uithoorn, de kant van Leiden uit.
3.
Bekend terrein, dat wel, maar Ouderkerk
voorbij reden wij naast onszelf, alsof
zelfs wij niet samen waren; deze rust
was ongekend. Wisten de mensen hier
iets wat ons was ontgaan, of stonden zij
achter vitrage naar ons te gluren,
zij ongekleed nog of in de kleren
voor de picknick of de barbecue die,
zeker weten, straks gesmoord zou worden?
Hoe kwamen wij daarachter? Doorgaan maar.
Wij hadden niet de illusie te gaan
waar geen mens durft te gaan, laat staan een doel
te hebben buiten onszelf of elkaar.
4.
Net na Uithoorn draaiden wij schielijk om,
omdat de lucht zich leegde, van een aard
die niets met onze onbekommerdheid
van doen had, 'maakt niet uit' ver weg, terug
naar Amsterdam een laffe daad, wie weet
was dit een tijdelijke dreiging, taal
van licht en donder tegelijk, een bui,
maar dan een hele zware. Iets eerder
bij het Rechthuis een vol terras, maar nu
niet meer. Binnen de optimistische
geluiden van sport; roeiers met handen
wrijvend door het natte haar, reclame
op de shirtjes van fietsers, voor een bank,
horloges, remmen, losse letters ook,
mijn Agu, Shimano, jouw grote X,
zwijgend bewijs van het Pinksterverhaal.
5.
We hadden de tijd en we hadden hem
nodig. Jij las mij Les Murray voor, lang,
een gedicht als een weg door de Outback..
Dan moest je ons zien, zei je nog, op de
fiets naar een polder vlakbij, en terug,
niet veel meer dan drie uur in principe.
Zo lang staan ze bij Murray alleen al
te wachten tot een stoomwals, hoe heet dat,
de weg heeft geplet. Eerder nog krijg je
ijs uit de hel dan dat een goed wegdek
zich in het glanzendst zwart voor je uitstrekt..
Wij keken naar buiten, het asfalt was
glanzend genoeg, verzamelde plassen,
maar bestelden nog twee appelgebak,
de dag kwam wel om. Het gedicht ging door,
in een vreemd dialect soms, dat verklaard
net zo min in een glad geasfalteerd
idioom zich uitsprak over een weg
ergens in Murrayland, Australië,
die langer was dan de woorden ervoor.
6.
Maar ook het langste gedicht heeft een eind,
net als de regen of een appelpunt,
zoals wie afrekent weer eens opstapt.
Naar Vrouwenakker, of het Pasen was.
en wij als engelen in regenjack
met bescheiden reclame het jaagpad
langs de Drecht, langs keutelende schapen.
Op zoek naar iets dat leeft bij de doden?
Waarom niet hier blijven, half in het riet,
vis aan de haak, vis in het water, of zo,
vangst die zwaait door de lucht naar een leefnet.
In het grind van een erf vielen wij stil.
Hier was geharkt; geen mens reageerde,
de zondag leek heilig, zonder sporen
het grind. Wij waren de eersten vandaag.
Op de kaart was dit een weg, in het echt
gingen wij met losgeclickte schoenen
vlak langs de erker van de boerderij.
Dit kon een plek zijn om te blijven als
het nodig was, maakte het niets meer uit.
Kwamen wij tot ons zelf, fiets aan de hand,
een schapenrooster over, waren er
wel en niet tegelijk. Tot in een hoek
van het wijde erf de weg vervolgde.
Hier hadden wij nooit eerder gereden,
wat stacaravans, schepen in een dood-
lopend kanaaltje, hun neus in een tuin.
Waar je heen moest, wanneer je zo'n boot had,
we zagen het niet. De Braassem misschien,
over boezems en vaarten, door sluisjes?
7.
Haast niet te geloven na jaagpad en
erf kruisten we heel even de drukte,
zagen toen aan de rand van Leimuiden
de ruime polder die, zonder kabaal,
vandaag verjaarde. Bij Weltevreden,
de boezem op de hoogte van de weg,
alsof zo alles was gezegd; later
de kerk van Jan de Doper, een molen
in een bemoste jas van riet, de pont
die we lieten, er was omweg genoeg;
bijvoorbeeld een doodlopend dijkje op,
jachthavens, palingrokerij, fabriek
van grindbeton, grondstoffen in kegels
langs de wetering, in afwachting van
de dag waarop zij werden opgelost,
de werkdag van overmorgen misschien.
Je kon wel denken: stort over ons uit,
maar zo zijn steen en wereld niet getrouwd.
8.
Rob Schouten schrijft: je bent een boer wanneer
je schrijft waar iets gebeurde en wanneer,
een dichter uit de tijd vóor deze tijd.
Een ander pijpt tussen zijn vals gebit
satanisch dat je niets te zeggen hebt
als je niet zingt; dat dat je boodschap is.
Doe niet gewoon, dan ben je slecht genoeg
(een derde in het koor) of schrijf je tijd,
niet op de fiets, ook in de sauna niet,
maar in de zwetende taal van Rimbaud
(laat je nakijken: wij als een ander).
Schrijf in compacte geheimen, symbool
van het lijf dat op temperatuur komt,
van een hart dat daar brandt. Waag je niet aan
mystiek voor beginners, dat kennen we.
Doop voor gevorderden, in de Jordaan,
een duif, daarbovenuit een stem: 'hoort hem!'
Als je fietst, dat je zwijgt van het dichten
of dat alles juist over zichzelf gaat.
Laat een dichter niet fietsen, maar lijden
of ijlen (spuit elf): brand in de kosmos.
Maar wat Kellendonk zegt van de schrijver
die werkt als een klerk, dan dagrest verwerkt
en de adolescent achter zich laat;
of dat kan op de fiets in een weekend.
Twee jongens zaten naast elkaar op school;
de een werd opgehemeld, neergehaald
de ander; beroepslezers zijn zo wreed
als de man die iemand veel schuldig was
maar die woekerend kneep in de armen
en een kikker verweet dat hij kaal was.
Wat niet mag allemaal, als een enjam-
bement dat niet loopt op een dubbele
betekenis (oei! de dichter gaat goed
in de fout), niet zo speels als een ander,
of zo sentimenteel. Al die stemmen
die stemmen op één poëzie - voorbij.
Met Pinksteren is de smaad van Babel
uitgewist, zelfs Finse dichters vinden
nu begrip. Staan wij met brieven? Aan wie?
9.
Vooruit dus. Tientallen brievenbussen
markeerden ons keerpunt. Alles komt aan
of het gaat terug naar waar het vandaan
komt. Wij ook, langs de veerpont, de molen,
delend de Dextro, bidon aan de mond,
en konden er weer voor uren tegen.
Om vervolgens verbaasd te zien hoe naast
een kerkje, meer dan levensgroot, een man
breeduit, met plassen in zijn schoot, alleen,
het monument zat voor te stellen van
broeder zus en zo, die 't evangelie
naar Noordwest-Duitsland had gebracht, de hand
niet aan de ploeg direct, maar aan de spa
om dras land uit te drogen met dijken
tot malse weiden van het puikste gras.
Zo sluw deze broer als een boer van hier,
in het polderen visser van mensen,
wel geen Erasmus die om middernacht
de bladzij van zijn boek heet om te slaan,
maar wijduit zittend naast de Woudse Dom:
na negenhonderd jaar eindelijk thuis.
Bijna zoiets als een levende ziel.
10.
In Rijnsaterwoude was, behalve
de broeder van brons, al geen mens, maar ook
in de dorpen daarna niet, Langeraar,
Papenveer, Nieuwveen, hoe het ook heette
deed er niet toe, daar boven Alphen, maar
was dit wat men destijds beloofd had
met de neutronenbom? Behuizing gaaf,
velden ongerept, werd er geen kwaad woord
meer gesproken, het zondagmiddagmaal
veel te ver uitgelopen, het water
van de Langeraarse Plassen stond links
en rechts als een muur om het Kerkepad.
Hadden wij met de tocht iets voorgehad,
toch niet om op te lossen in niemand;
wij kwamen terecht in een taal van rust,
geasfalteerde natuur op natuur.
De woorden werden op den duur te waar.
Wat kregen wij op de fiets voor elkaar?
Bedreigd door grutto's onderweg, alsof
wij eksters en hun nesten lekker vers
voor het leegroven lagen. Zij waren
nog niet weg of wij werden ingehaald
door een bestelauto, afkomstig van
de Gruttoweg in Diemen. Dit was geen
toeval, maar rare aandachttrekkerij
van wat het tegendeel van Pinksteren
moest zijn: het samenvallen van de taal
met hoe het is, kloppen op hoge borst:
hoor mij als Hollander eens hol klinken.
Iemand kan wonen in zijn eigen naam
(betekent Chatwin niet 'pad dat zich buigt'?)
Het ging maar door: eerst meden wij Mijdrecht,
daarna linksaf bij de Hoef, bogen mee
met de Kromme Mijdrecht, wij hadden geen
idee van vrije wil, voelden ons toch
niet onvrij, er was leegte om ons heen.
<>
11.
We kwamen thuis en vielen in de staart
van de finale op Roland Garros.
Zagen nog net hoe deze Pinksterdag
de snelle opkomst van talent Martin
Verkerk was gestuit. Was dus geen wonder
die stilte onderweg. Met allevier
de benen op de grond maakten wij het
niet groter dan het was: een polder bij
een plas en wij daarbij. Een naam als de
Groote Heilige Geest die geen mens meer
wat zei. En iets op tv. Maakt het uit?
Alleen wat in je opkomt, schrijf dat op.
't Was Pinksteren, het was niet niets, het was
afwezigheid van iets, zoiets was het,
gezelschap was het, tot onder de douche.